Afweermechanismen & Stockholmsyndroom

In Wikipedia vinden we bij afweermechanismen het volgende.

Herkomst van het begrip Afweermechanismen

Freud stelde dat de mens gedreven wordt door energieën, driften, die ons aanzetten tot ons gedrag. Deze driften hebben een onbewuste oorsprong, het Es, in het Engels Id. Soms botsen deze driften met cultureel bepaalde, en door het superego afgedwongen normen en idealen. De spanning die dit oplevert wordt uit het bewuste gehouden door de verdedigingsmechanismen van het Ich.

In het Nederlands wordt het oorspronkelijk Duitse Abwehrmechanismen vertaald met afweermechanismen en niet met verdedigingsmechanismen, zoals wel in het Engels: defense mechanisms.

De dochter van Freud, Anna Freud, werkte het begrip uit voor de kinderleeftijd, in haar bekend geworden boekje Das Ich und die Abwehrmechanismen uit 1936.

Als dezelfde mechanismen bewust worden toegepast, zijn het copingmechanismen. Maar dikwijls zijn de grenzen tussen onbewust, latent bewust en geheel bewust niet scherp, zoals ook uit een paar van onderstaande voorbeelden blijkt.

Tien van de bekendste afweermechanismen, met een voorbeeld, zijn:

  • Ontkenning van de realiteit, ook wel loochening genoemd. Het (on)bewust jezelf of een ander voor de gek houden zoals iemand die de kerstdagen dikwijls alleen is en dat heel naar vindt, maar zichzelf wijsmaakt het juist helemaal niet erg te vinden.
  • Verdringing, de herinnering aan een ervaring wordt onbeschikbaar. Dezelfde persoon stelt dan het nooit erg gevonden te hebben om met Kerstmis alleen te zijn, waarbij dit ook echt geloofd wordt. Pijnlijke dingen uit het verleden vergeten is een veel voorkomende vorm van verdringing.
  • Dissociatie, het ontkoppelen van de feitelijke ervaring en de bewuste herinnering daaraan. De Nederlandse hoogleraar kinderpsychiatrie Frits Boer geeft als voorbeeld een vrouw die in haar jeugd veelvuldig seksueel was misbruikt en daarover later zei ik probeerde te denken dat niet ik het was bij wie dit werd gedaan.[1] In dit geval dus een min of meer bewuste poging tot dissociatie of ontkoppeling van wat er feitelijk door het lichaam wordt ervaren en wat daarvan als beleving in het bewustzijn wordt toegelaten. Maar zo’n proces kan ook geheel onbewust verlopen.
  • Regressie, gedrag vertonen dat in een eerder ontwikkelingsstadium angst en onzekerheid kon doen verminderen. Een pubermeisje dat het op de nieuwe school erg moeilijk heeft en thuis tussen haar poppen en beren op bed gaat liggen duimen. Een ervaren bergbeklimmer vertelde dat als hij tegen een steile wand hangend angst voelde opkomen, hij merkte dat hij ging duimen, wat hielp om die angst de baas te worden.[2]
  • Projectie, het trachten eigenschappen of emoties van zichzelf te ontkennen, verbergen of verdringen door deze toe te schrijven aan iets of iemand anders. Dit kan optreden als iemand een hekel krijgt aan de partner, maar dat gevoel niet tot het bewustzijn toelaat en in plaats daarvan stelt dat het de partner is die een afkeer heeft ontwikkeld
  • Rationalisering, ervaringen die in hun ware gedaante te pijnlijk zijn om te erkennen (tot het bewustzijn toe te laten) via redeneringen verdraaien tot ervaringen die juist niet onaangenaam waren.
  • Verplaatsing, een ander doel dan het werkelijke doel in de plaats stellen, zoals na door de baas op het werk beledigd te zijn thuis de hond een schop geven in plaats van die baas, zonder dat die hond daar op dat moment enig aanleiding toe geeft.
  • Reactievorming, van een ambivalent stel van gevoelens wordt het sociaal of moreel onacceptabele gedeelte verdrongen terwijl het acceptabele gedeelte juist sterk wordt aangedikt. Haatgevoelens jegens een partner kunnen zo verdrongen worden, en blijven, dankzij een overcompensatie in uitingen van zorgzaamheid jegens diezelfde partner.
  • Sublimeren, het omzetten van oerdriften in sociaal of maatschappelijk geaccepteerde vormen. In het Freudiaanse denken is het primitieve driftleven de motor van alle menselijke energie. Waar het uiten van die driften in onverhulde vorm door de beschaafde samenleving afgekeurd wordt kan men die onacceptabele driften, zoals angst, seksualiteit en agressie, sublimeren in zeer acceptabele uitingsvormen, zoals het bespelen van muziekinstrumenten.
  • Identificatie, zoals bij gijzeling of gevangenschap met de dader. De angst voor en haat richting de dader zijn te bedreigend om te worden toegelaten tot het bewustzijn. Door zich met de vijand te vereenzelvigen onderdrukt het Ik die negatieve gevoelens (Stockholmsyndroom).
  • Het stockholmsyndroom is het psychologisch verschijnsel dat soms optreedt tijdens een gijzeling. Het verschijnsel houdt in dat de gegijzelde sympathie voor de gijzelnemer krijgt.
  • De benaming komt van de Norrmalmstorg-overval op de Kreditbanken aan het Norrmalmstorg in Stockholm en de daaropvolgende gijzeling van 23 tot 28 augustus 1973. De gegijzelden namen het voor hun gijzelnemers op, zelfs nog ná de zesdaagse gijzeling. Tijdens de verhoren hielden ze zich in ten voordele van de gijzelnemers. De criminoloog en psychiater Nils Bejerot, die de politie toen bijstond, gaf uiteindelijk de naam aan dit verschijnsel.
  • Aangenomen wordt dat het stockholmsyndroom tot ontwikkeling kan komen in een omstandigheid waar de gijzelnemer absolute controle over de gegijzelden kan uitoefenen en binnen die absolute controle voorziet in de basisbehoeften van het slachtoffer, bijvoorbeeld door het geven van voedsel of beschutting. Voor buitenstaanders is dit een paradoxale situatie, omdat het ook bij de gegijzelde bekend is dat hij zich slechts in een afhankelijke situatie bevindt als gevolg van de acties van de gijzelnemer