De Nieuwe Censors door Robert Redeker, in vertaling van Maria Hendrikx
Sinds eeuwen wordt de vrijheid van meningsuiting gekneveld door staten, instituties en kerken. In Frankrijk, in de zwartste periode van het Ancien Régime, werkten Kerk en Staat nauw samen bij het de kop indrukken van elke poging tot bevrijding uit de oude dogma’s. In de 17e eeuw voelde Descartes zich genoodzaakt zijn instemming met de ideeën van Galileï niet te publiceren. Midden in de 18e eeuw, werd ridder de la Barre geëxecuteerd wegens godslastering: hij had niet gesalueerd toen er een processie voorbij ging. De totalitaire systemen van de 20e eeuw -het fascisme, het nazisme en het communisme- hebben de oorlog tegen de vrijheid van meningsuiting verder opgevoerd, tot een punt dat nog niet eerder bereikt was. De vrijheid van meningsuiting heeft zich in de loop van de geschiedenis een plaats weten te verwerven, te midden van al deze vormen van onderdrukking door de kerk en de staat.
Is de problematiek vandaag de dag dezelfde als toen Voltaire leefde, of ten tijde van de scheiding van Kerk en Staat? Als we ons op de geschiedenis alleen richten, lopen we dan niet het risico dat we blind blijven voor bepaalde verschuivingen in de aanvallen op de vrije meningsuiting?
Uit die geschiedenis vloeit namelijk een neiging voort om inperkingen van de vrije meningsuiting alleen te zoeken uit de hoek van de gevestigde machten. Toch verschijnt het probleem aan het begin van de 21e eeuw in nieuwe gedaanten, want terwijl de vrijheid door veel staten in de wet is opgenomen, zijn er in de burgermaatschappij bewegingen aan de gang, die beperking ervan voorstaan. Een te snel oordeel zou deze bewegingen kunnen aanzien voor oppositioneel, als tegenbeweging. Het wantrouwen -als het geen haat is- van de huidige cultuur tegen de macht in klassieke vorm, leidt tot opwaardering, bewieroking en verering van alles wat als tegenbeweging kan worden gezien. Niemand kan bevroeden dat deze tegenbewegingen zich juist als onderdrukkers zouden kunnen ontpoppen. Het is niet voorstelbaar dat tegenbewegingen de barricades opgaan om zich te verzetten tegen vrijheden.
We vergeten dan echter dat de wet ook is gemaakt om de mensen van sociale druk te bevrijden. De vervolging –tot nu toe gelukkig vergeefs- van het grote boek van de historicus Olivier Pétré-Grenouilleau (Les Traites Négrières, *) over de slavenhandel, komt van zo’n tegenbeweging.
Er ontstaat een nieuwe vorm van conformisme. De samenleving die vroeger onderdrukt werd, dreigt tot onderdrukker te worden. De bevrijdingsbeweging die ten tijde van de Verlichting uit de maatschappij voortkwam, die toen vrijheden op de staat won, diezelfde maatschappij is opgebroken in gemeenschappen, verenigingen, groeperingen en lobbies, die gevaarlijk blijken voor diezelfde vrijheden. Zo kunnen godslastering, het loven van roken of de islamofobie, onder druk van dergelijke groeperingen, binnenkort tot wetsovertredingen worden. Groeperingen en maatschappelijke organisaties, die respect en erkenning in het hart van hun identiteit dragen, strijden, soms zonder het te beseffen, voor een beperking van de vrijheid.
De vrijheid van meningsuiting impliceert het recht om groeperingen, maatschappelijke organisaties, instellingen, de staat en personen, lastig te vallen, te storen, te hinderen. Liever gezegd, de vrijheid van meningsuiting gaat gepaard aan een plicht om te hinderen. Welnu, de tegenovergesteld opvatting lijkt te hebben postgevat, die er op zou neerkomen dat de vrijheid van meningsuiting slechts recht geeft om dingen te zeggen en te schrijven die niet hinderen, geen aanstoot geven en niemand kwetsen. Zo wordt de vrijheid van meningsuiting een halfzacht, week idee. Vele groeperingen zien in de vrijheid van meningsuiting het recht om te zeggen wat anderen niet stoort. Aanbevolen wordt, door de huidige ideologie, de tijdgeest, niet verder te gaan dan dat. Een hoogleraar filosofie vatte op een website deze terughoudendheid perfect samen: “ Robert Redeker heeft de vrijheid misbruikt”. Hieraan toegeven is hetzelfde als stellen dat de vrijheid van meningsuiting een eenvoudige formele vrijheid moet blijven, gestold, niets en niemand rakend.
De vrijheid om te hinderen –ruggengraat van de vrijheid van meningsuiting-, veronderstelt het vermogen om zich te laten hinderen. Laten wij tolerantie definiëren als het beschikken over dat vermogen. De persoon, de groep, de theorie die zich laat hinderen, is tolerant. Net als een muntstuk heeft de vrijheid van meningsuiting twee solidaire kanten: de ene verheft het hinderen tot een plicht en de andere verwelkomt de tolerantie, aanvaardt het hinderen.
Polémos –het conflict- is de echte vader van de democratie. De democratie berust op het fundament van de erkenning van het conflict. Niets paradoxaler dan democratie: binnen de democratie weven conflicten het politieke verband. Een democratisch regime houdt alleen stand als men haar in het openbaar verscheurt. De vrijheid van meningsuiting is verbonden aan alle conflicten die de democratie structureren, vooral in de oorlog der ideeën. De schok die ideeën kunnen geven, hoort bij de democratie. Jean-Paul Sartre plaatste zich in het hart van de democratie omdat hij zijn pen als een zwaard gebruikte. De vadermoord –het doden van Polémos- in naam van de samenleving, keert terug om de democratie om te brengen.
Laten we de psycho-politieke stellingname die het conflict verwerpt, conformisme noemen. Conformisme werkt aan het beëindigen van de geschiedenis van de vrijheid van meningsuiting. Wie weet gaat het de ene groepering lukken om onder druk van het conformisme, het prijzen van tabak tot een strafbaar feit te maken? Wie weet gaat het een andere groepering lukken, de erkenning van de behandeling van zwarten door islamieten, tot een racistische overtreding te maken? Of het plaatsen van die behandeling in een breder kader, tot negationisme te verklaren? Wie weet of het opmerken van positieve aspecten aan de kolonisatie, morgen een delict zal zijn? Een oceaan van goede bedoelingen maskeert deelbelangen en egoïstische standpunten, maar intussen tast de grauwsluier van het conformisme, de vrijheid van expressie aan.
Dit conformisme is niet klasse gebonden meer, zoals het burgerlijk conformisme van vroeger. Het is geen politiek conformisme meer, van bovenaf opgelegd. Het is een maatschappelijk conformisme. We noemen het maatschappelijk en niet sociaal. Dit conformisme wordt gevoed door een nieuwe afgod van de maatschappij. Dit conformisme is zich bewust van de slapheid van de democratische instituties, van de verbijsterende lafheid van het Europese politieke kader in affaires als die van de cartoons van Mohammed.
In veel landen –buiten de officieel islamitische, Cuba, China, om er maar een paar te noemen- ligt het oude model van een vrijheid van meningsuiting loodzwaar over alles heen: de mensen worden gevangen gezet, er wordt gemarteld, vermoord en terecht gesteld voor meningsdelicten. In sommige westerse landen, in het bijzonder in Frankrijk, wordt door de verbrokkeling van de maatschappij in belangengroepen (die allemaal menen een doel in zichzelf te zijn) de weg voor censuur vrijgemaakt. De vrijheid van meningsuiting wordt op losse schroeven gezet, wordt bedreigd in naam van de samenleving. Terwijl de democratie wordt gekenmerkt door conflictueuze co-existentie, schetst het neo-conformisme al de contouren van een post-democratisch tijdperk. Het parool van verdedigers van de vrijheid zal voortaan moeten zijn : laat niet toe dat het conformisme, onder het mom van de samenleving van gemeenschappen, Polémos vermoordt.
(Uit: Médias, voorjaar 2007)
* Les traites négrières. Essai d’histoire globale, Paris, Gallimard, « Bibliothèque des Histoires », 2004, 468 p.