Keuze & Rechtvaardiging achteraf

In ‘Idolen van de psycholoog’ (1964) noteert J. Linschoten onder meer het volgende over het maken en gemaakt hebben van keuzes en de rechtvaardiging die men daar achteraf voor zoekt.

Citaten uit Linschoten: “Iedere keuze impliceert een zekere mate van spijt na de keuze. Misschien is dat te veel gezegd. Het is eventueel geen manifeste spijt, maar een gevoelen van onzekerheid en twijfel. Kiezen betekent, één van twee (of meer) alternatieven aanvaarden die beide (of alle) een zekere aantrekkelijkheid bezitten. Anders zou er geen sprake zijn van keuze. Tussen het aantrekkelijke en het volstrekt verwerpelijke kiest men niet. Door de keuze op zichzelf wordt het verworpen alternatief echter niet minder aantrekkelijk, en verliest het gekozene zijn minder aangename aspecten evenmin. Dan is het juist na de keuze zaak, de beslissing te rechtvaardigen. Men heeft zich immers uitgesproken vóór iets waar feilen aan kleven, en tegen iets anders dat nog steeds aantrekkelijk is. Rechtvaardiging achteraf moet dus een algemeen verschijnsel zijn dat tendeert naar het ontwikkelen of verscherpen van een zwart-wit tegenstelling tussen alternatieven. Alleen zo kan er een ogenblik komen waarop men blij is, dit gekozen te hebben en niet dat.

Festinger, die dit soort verschijnselen uitvoerig naging (93), komt o.a. tot de volgende conclusies: (1) na een beslissing wordt actief informatie gezocht die de gevolgde gedragslijn kan rechtvaardigen. Dat verklaart de resultaten van het advertentie-experiment. (2) Na een beslissing neemt de zekerheid over de juistheid ervan toe; ofwel: het verschil in aantrekkelijkheid van de alternatieven wordt na de beslissing groter. Uit het besproken experiment kan men dit laatste niet afleiden. Wel ligt het voor de hand, zoiets aan te nemen. Anders zou iedere keuze immers tot levenslange twijfel moeten leiden. Kan ook langs experimentele weg worden bevestigd dat het contrast in aantrekkelijkheid tussen alternatieven na de keuze wordt verscherpt? Dan moet men de waardering van de alternatieven zowel voor als na de keuze onderzoeken.

Het gekozene wordt waardevoller, het verworpen alternatief vermindert na de keuze in waarde; het contrast wordt scherper.

Festinger bespreekt verscheidene andere experimenten die dezelfde tendentie bevestigen. Wij hebben nu een sterke aanwijzing dat rechtvaardiging achteraf psychologisch bezien een normaal verschijnsel is. Het werpt een merkwaardig licht op gangbare opvattingen over de relatie tussen beweegreden en beslissing. Komen sommige redenen pas achteraf, wanneer de beslissing al is gevallen? Is motivering achteraf een poging, de eenzijdigheid die een beslissing nu eenmaal inhoudt, de (onverantwoorde) voorkeur voor één alternatief, aanvaardbaar te maken? Aanvaardbaar voor wie? Voor de omgeving? Voor zichzelf? Wat dwingt ons tot rechtvaardiging achteraf?

‘Kiezen’, zegt de sensus communis, is een willen na overleg, na een afwegen van verschillende beweegredenen tegen elkaar, en het nemen van een beslissing ten gunste van die reden, die de hoogste aktuele waarde voor de persoon bezit.

Beide (Merleau-Ponty en Pascal) onderstellen dat de rationaliteit van keuze en beslissing neerkomen op de rationaliteit van de verwoording naderhand. De redenen achteraf zijn motiveringen waarin de beslissing wordt uitgelegd. De wenselijkheid daarvan ontstaat in en door de beslissing en de daarmee gerealiseerde eenzijdige voorkeur. De sensus communis eist dat redenen en overleg aan een daad vooraf gaan, dat het animal zijn rationaliteit zal kunnen verantwoorden door opgaaf van redenen. Iedereen houdt het voor vanzelfsprekend; maar moet, wanneer hij ter verantwoording wordt geroepen, zijn redenen nog zoeken. Dat is ook juist, want wat valt er te rechtvaardigen, tenzij achteraf? Wat niet gedaan is, behoeft noch rechtvaardiging, noch reden. Wat eenmaal gedaan is, moet in een motivering met redenen kunnen worden omkleed.

Pascal spreekt over affectieve verschijnselen als voorkeur en afkeer. Merleau-Ponty generaliseert voor de beslissing in het algemeen. Beide onderstellen dat de rationaliteit van keuze en beslissing neerkomen op de rationaliteit van de verwoording naderhand. De redenen achteraf zijn motiveringen waarin de beslissing wordt uitgelegd. De wenselijkheid daarvan ontstaat in. en door de beslissing en de daarmee gerealiseerde eenzijdige voorkeur. De sensus communis eist dat redenen en overleg aan een daad vooraf gaan, dat het animal zijn rationaliteit zal kunnen verantwoorden door opgaaf van redenen. Iedereen houdt het voor vanzelfsprekend; maar moet, wanneer hij ter verantwoording wordt geroepen, zijn redenen nog zoeken. Dat is ook juist, want wat valt er te rechtvaardigen, tenzij achteraf? Wat niet gedaan is, behoeft noch rechtvaardiging, noch reden. Wat eenmaal gedaan is, moet in een motivering met redenen kunnen worden omkleed.

Wie ter verantwoording wordt geroepen, maakt in een motivering zijn daad plausibel in het licht van zijn persoonlijk waardesysteem. Dit persoonlijk waardesysteem beschouwen we als een variant (met groter of kleiner afwijkingen) van de sensus communis. Bij motivering wordt het als betrekkingssysteem gebruikt. Dat is wat de getrouwde mensen deden, die het zo eens bleken te zijn. Dat deden ook de kopers van nieuwe auto’s. Men wijst uit de axiomata van de sensus communis of het persoonlijk waardesysteem een premisse aan; de tweede premisse is gegeven met de aktuele daad die om motivering vraagt; de motivering is de logische konstruktie van een konklusie: gegeven deze premissen, moest de daad zo uitvallen. Dit is rechtvaardiging achteraf, en geen analyse van het werkelijke proces.

Psychologisch is het adequater, keuze te beschouwen als het (tijdelijk) inslaan van één uit meer richtingen ten gevolge van een meer of minder veranderlijke (verworven of van nature gegeven) aandrift; een motief zoals we het eerder hebben genoemd (p. 70 v., 90). Laten we dit proces, ter onderscheiding met de beslissing, een decisie noemen. Heeft een decisie plaats gevonden, en wordt deze in de beleving als beslissing ervaren, dan vraagt de sensus communis een motivering, die met het motief in geen enkel verband behoeft te staan. In de motivering is het beeld van een vrije, onbelemmerde, rationele keuze met syllogistische vorm geïmpliceerd. Voor de psychologie is dat beeld niet aanvaardbaar omdat het niet verifieerbaar is, om het verworpen alternatief alsnog de voorkeur te geven.