Psychologische massa

Sigmund Freud schreef  in 1924 een reactie op Gustave le Bon‘s  “La psychologie des foules”  in “Het Ik en de psychologie der massa” (2) en stelde de volgende vragen:

Wat is  een “massa”, waardoor krijgt zij het vermogen om het zielenleven van de enkeling zo ingrijpend te beïnvloeden en waarin bestaat de psychische verandering waartoe zij de enkeling dwingt?

Voor het doel van deze website beperken we ons tot de psychologische massa. Freud citeert hier McDougall (in 2)  die stelt dat van een psychologische massa sprake is als: ” de enkelingen, die de massa vormen, iets met elkaar gemeen hebben, een gemeenschappelijk belang…., een gelijksoortige gevoelsrichting in een bepaalde situatie en een zekere mate van geschiktheid om elkaar te beïnvloeden.” Hoe sterker deze gemeenschappelijkheden zijn, hoe opvallender de kenmerken “ener massa-ziel tot uiting komen”.

McDougall: “Het belangrijkste verschijnsel der massavorming is de bij iedere enkeling teweeggebrachte versterking der affectiviteit.” Deze vindt plaats door het door hem genoemde “principle of direct induction of emotion by way of the primitive sympathetic response”, door Freud “gevoels-aansteking”genoemd, leidend tot een infectieuze “aandoening”.

Le Bon stelt in dit verband dat “ook in de intellectuele functies onbewuste (driftmatige en affectieve) processen een overwegende rol spelen” en juist de onbewuste drijfveren, die grotendeels archaïsch en overgeërfd zijn, zullen leidend zijn wanneer het individu onderdeel van een psychologische massa wordt.’

Freud verklaart de verandering in het gedrag van het individu wanneer deze onderdeel wordt van een massa vooral uit de ontremming van verdrongen driften: tijdens massa-vorming worden  de affecten versterkt, het geweten wordt fluïde  en de intellectuele scherpte neemt af.

McDougall omschrijft dit als volgt: “…de kleinere intelligentie trekken de grotere tot hun eigen peil naar beneden. De laatste worden in hun werkkring belemmerd, omdat de versterking der affectiviteit in het algemeen reeds ongunstige voorwaarden voor juiste geestelijke arbeid schept en voorts omdat enkelingen door de massa worden geïntimideerd, hun denken niet vrij is en bij elke enkeling het bewustzijn der eigen verantwoordelijkheid wordt verlaagd.”

Dit maakt de verschijnselen besmetting – Freud noemt het  infectie – en suggestibiliteit begrijpelijker, waar hij de infectie ook een uiting van de suggestibiliteit noemt. “De gevoelens der massa zijn steeds zeer eenvoudig en buitensporig. De massa kent daarom twijfel noch onzekerheid….Zij vervalt dadelijk in uitersten, een uitgesproken verdenking verandert bij haar onmiddellijk in onomstotelijke zekerheid, een kiem van antipathie wordt tot wilden haat”.

Le Bon beschrijft de massa voorts als ”buitengemeen licht te beïnvloeden en lichtgelovig, zij heeft geen kritiek, iets onwaarschijnlijks bestaat er voor haar niet. Zij denkt in beelden, die elkaar associatief opwekken en die niet door het verstand getoetst worden aan de werkelijkheid”.

Le Bon: “Bij massa’s kunnen de meest tegenstrijdige denkbeelden naast elkaar bestaan zonder elkaar te hinderen, zonder dat hun logische tegenstrijdigheid een conflict veroorzaakt “…”Massa’s kennen nooit de dorst naar waarheid. Zij eisen illusie, waarvan zij geen afstand kunnen doen. Het onreële verkiezen zij boven het reële. Het onwerkelijke is in hun ogen bijna even belangrijk als het werkelijke. Zij neigen er blijkbaar toe tussen beide geen onderscheid te maken.”

Freud merkt hierover op dat dit overwegen van het fantasie-leven en van een op onvervulde wensen berustende illusie, kenmerkend is voor de neurose. Voor de neuroticus geldt niet de objectieve maar een psychische realiteit.

“Een hysterisch symptoom berust op fantasie, in plaats van op een herhaling van wat werkelijk gebeurd is.  Evenals in de droom en in de hypnose, wijkt in het zielsgebeuren der massa de toetsing der werkelijkheid voor de kracht der met aandoeningen geladen wensen.”

Volgens Le Bon “plaatsen levende wezens, een kudde dieren zo goed als een mensen-menigte, zodra zij maar tot een zeker aantal verenigd zijn, zich instinctief onder het gezag van een opperhoofd: de massa is een volgzame kudde, die nooit zonder heer kan leven. Zij heeft zulk een drang om te gehoorzamen, dat zij instinctief iedereen volgt die zich als meester opwerpt.”

In een bespreking van de eigenschappen die ‘leiders’ moeten bezitten om geloofwaardig een massa te kunnen bespelen komt onder meer het belang van ‘prestige’ naar voren, als een “geheimzinnige, onweerstaanbare macht die heel ons vermogen tot kritiek verlamt en ons vervult met verbazing en eerbied. Zij brengt een gevoelstoestand teweeg vergelijkbaar met de fascinering der hypnose.”( p 109)